Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens: discriminatie
Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) is een hoeksteen voor de bescherming van de mensenrechten en politieke vrijheden in heel Europa. Het belang ervan evenaart dat van de mensenrechtenverklaringen van de Verenigde Naties en de twee mensenrechtenverdragen van 1966.
Het EVRM, dat op 4 november 1950 werd ondertekend en op 3 september 1953 in werking trad, werd opgesteld door de Raad van Europa, een internationale organisatie die in mei 1949 werd opgericht. De Raad van Europa, bestaande uit de Raadgevende Vergadering en het Comité van Ministers, richtte zich aanvankelijk op West-Europese landen. Een van de eerste prioriteiten was het creëren van een kader voor het beschermen van mensenrechten.
Het EVRM werd in grote lijnen gemodelleerd naar het voorbeeld van de Engelse Bill of Rights, de Bill of Rights van de VS, de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en het eerste deel van de Duitse Basiswet. Het ontstond in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust en probeerde de groeiende verdeeldheid in de internationale orde aan te pakken. Samen met de Raad van Europa onderstreepte het EVRM de inzet van West-Europa voor een stabiel en geloofwaardig mensenrechtensysteem.
Artikel 1 van de 200 uit Protocol nummer 12 van het EVRM klinkt als volgt:
"Algemeen verbod op discriminatie:
Het plezier van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn neergeschreven, is verzekerd zonder discriminatie op grond van bijvoorbeeld geslacht, ras, huidskleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen (rijkdom), geboorte of een andere status.”
Wat zijn de voordelen van landen die samenwerken om mensenrechten te beschermen?
Zie voor meer informatie over dit en andere vredesverdragen