Drie religies in één bad
In 1726 verbood rechter Hajj Ahmad ibn Hasan in Aleppo het samen baden van moslim- en niet-islamitische vrouwen, wat zij normaal gesproken samen deden. Hij gaf de volgende uitleg, gebaseerd op een wettekst uit 1595:
"Omdat de ongelovige vrouw ten opzichte van de moslimvrouw als een man is en het samengaan van vrouwen met niet-verwante mannen verboden is, is het ook verboden tussen ongelovige vrouwen en moslimvrouwen."
Moslim en niet-moslim mannen mochten echter wel samen baden. Voor hen gold het volgende:
"Voor elke moslimman zijn er twee handdoeken, waarvan de ene een azar wordt genoemd, te gebruiken om zijn middel, en aan de zijkant een rode streep ter breedte van twee vingers. De andere handdoek moet van witte stof zijn zonder enige markering erop. Christelijke en joodse mannen moeten bij het betreden van het bad eerst een zwarte handdoek, mizar genaamd, zonder enig merkteken dragen. Bij het verlaten van de hete ruimte moet iedere christen en jood twee van die handdoeken met zwarte strepen aan de zijkant krijgen.
Het pact of verbond van Umar bepaalde de regels waaronder niet-moslims zoals joden en christenen in moslimlanden mochten leven. De volgelingen van Mohammed hadden in de zevende eeuw grote delen van Arabië en het Midden-Oosten veroverd, landen waar veel verschillende godsdiensten woonden. Van deze godsdiensten genoten de joden en christenen een speciale status, omdat zij werden beschouwd als "mensen van het boek", vergelijkbaar met de moslims. Alle drie de godsdiensten baseerden zich op een heilige tekst die door een profeet of Messias was geopenbaard. Hoewel niemand het zeker weet, werden de regels voor niet-moslims waarschijnlijk vastgesteld door kalief Umar I, die regeerde van 634 tot 644. Een van de belangrijkste wetten was dat christenen en joden een speciale belasting, Jizya genaamd, moesten betalen aan de moslimregering. In ruil daarvoor kregen zij de status van Dhimmi, wat 'volk van bescherming' betekent. In de eeuwen daarna debatteerden veel moslimheersers en juristen over de precieze betekenis van het Pact van Umar en over de precieze regels die golden voor de Dhimmi in hun land. Interessant is dat veel van de bronnen waarover wij beschikken, getuigen dat de christenen en de joden zichzelf deze regels oplegden. In brieven aan Umar en aan een van zijn commandanten staat bijvoorbeeld dat zij de bescherming van de kalief zochten:
"Toen u [Umar] naar ons [de christenen] kwam, vroegen wij u veiligheid voor ons leven, onze families en onze bezittingen, en de mensen van onze religie op deze voorwaarden."
Die voorwaarden betroffen vooral respect van de christenen voor de moslims en het islamitische geloof, en een belofte om volgelingen van de islam niet te hinderen. De afgelopen jaren hebben politieke groeperingen ook gedebatteerd over de status van de Dhimmi. Sommigen zien hen als onderdrukten, terwijl anderen hun status zien als een belangrijk voorbeeld van religieuze tolerantie van de moslims.
Kent u gevallen in uw leven waarin de tolerantie ten opzichte van een andere godsdienst voor mannen en vrouwen verschillend is?