Joden in Frankrijk

In de late Middeleeuwen verbande de Franse koning alle Joden uit zijn koninkrijk en dit beleid van onderdrukking van het Jodendom bleef van kracht tot het einde van de achttiende eeuw. Er waren echter twee opmerkelijke uitzonderingen. Toen Frankrijk in 1648 de Elzas en Lotharingen annexeerde, mochten de joodse gemeenschappen die daar al woonden blijven. Bovendien probeerde Frankrijk in het begin van de zeventiende eeuw welvarende kooplieden aan te trekken om de economische groei te stimuleren en stond het bekeerde Joden uit Spanje en Portugal toe om zich in de regio Bordeaux te vestigen. Officieel moesten deze mensen zich bekeren tot het christendom, maar in de praktijk werd hun oprechtheid zelden gecontroleerd en velen bleven privé het jodendom praktiseren.

 

Tegen het einde van de achttiende eeuw raakten de debatten over de emancipatie van Joden in een stroomversnelling. Verlichtingsdenkers begonnen te pleiten voor gelijke rechten en stelden dat Joodse mannen vrij moesten zijn om hun religie te belijden en volwaardig staatsburger te zijn. Geleidelijk aan kwam er vooruitgang in de richting van gelijkheid. In 1785 werd een extra belasting voor Joden afgeschaft en kregen ze het recht om overal in Frankrijk te wonen. De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789 legitimeerde het Jodendom verder als een geaccepteerde religie door middel van het tiende artikel. In september 1791 erkende de Nationale Vergadering Joden officieel als volwaardige burgers van Frankrijk, wat een belangrijke stap betekende in hun emancipatie.

De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger (1789) ontstond op een cruciaal moment in de Franse geschiedenis en weerspiegelde de bredere maatschappelijke verschuivingen van die tijd. De verklaring werd opgesteld door de nieuw gevormde Franse algemene vergadering en was een directe reactie op de constitutionele crisis die Frankrijk aan het einde van de 18e eeuw in zijn greep hield. Deze vergadering werd opgericht na de mislukking van de traditionele Estates-General, die de Franse koning had bijeengeroepen om de ernstige financiële en economische onrust in het land aan te pakken. De Estates-General bestonden uit drie verschillende groepen die de adel, de geestelijkheid en de 'derde stand' - de overgrote meerderheid van de bevolking - vertegenwoordigden. Toen de derde stand weigerde om afzonderlijk bijeen te komen, splitsten ze zich af en vormden ze de algemene vergadering, een meer inclusief orgaan dat de bredere burgerij vertegenwoordigde.

 

De verklaring betekende een radicale breuk met de historische politieke en wettelijke kaders van Frankrijk. Voor het eerst werden fundamentele rechten toegekend aan alle mannen die burger waren, ongeacht hun sociale klasse. Deze rechten waren niet gebonden aan een bepaalde groep of privilege, wat een beslissende verschuiving betekende in de richting van gelijkheid en individuele vrijheden. Een van de belangrijkste bijdragen van de verklaring was de vrijheid van godsdienst, waarmee de lange traditie van Frankrijk om het katholicisme te bevoorrechten werd doorbroken. Verschillende religieuze opvattingen werden beschermd en gelijke rechten werden uitgebreid naar niet-katholieken, waaronder Joden en protestanten, wat de weg vrijmaakte voor meer inclusiviteit en tolerantie binnen de Franse natie.

Moeten regeringen specifieke wetten kunnen maken voor bepaalde religieuze groepen, zoals de repressieve belasting en later de emancipatiewet voor Joden in Frankrijk? Of moeten ze zich beperken tot het maken van algemene wetgeving over religie? Waarom?